Het was koud, opmerkelijk koud voor de eerste week van de zomer. Wilbert keek uit zijn raam en was onrustig. Hij voelde dat er iets moest gebeuren. Wim was niet thuis gekomen. ‘Bij wie zou hij nou weer zijn blijven slapen? Bij Bert, André of toch zeker niet die Heldrich met zijn verwijfde vriendjes?’ Angst en twijfel deden Wilbert’s maag ineenkrimpen. Met een ruk draaide hij zich om en liep naar de kapstok, deed zijn jas aan en ging het huis uit. Het was zondagochtend. Op een stel beschonken patsertjes na, was hij de enige op straat. Hij vermeed ze. Een rel kon hij nu niet gebruiken, zeker nu niet, want hij zou ze ‘ik weet niet wat’ doen. Na een vijftal minuten stond hij voor Bert’s deur. Net voordat hij wilde aanbellen, bedacht Wilbert zich. ‘Stel je nou eens voor dat hij daar echt was, wat dan? Zulk soort zaken moeten we thuis uitvechten’, bedacht de mooie, grijzende man. Met zijn handen diep in zijn zakken droop hij af. Hij wilde niet, nee, kon nog niet naar huis. Hij besloot wat te wandelen. De regen en de ongekend gure wind deerden hem niet. Eer hij het in de gaten had liep hij door de nieuwe wijk aan de rand van het centrum. Wilbert vermande zichzelf en trachtte zijn aandacht te richten op de bouwstijlen van dit nieuwbouwbuurtje. Hij was architect. Met veel bombarie had de gemeente deze tweehonderd huizen opgeleverd. Wilbert was er toen niet bij, Wim had hem overgehaald nog even te blijven liggen. ‘O ironie, maar reden te meer om het nu eens goed te bekijken’, dacht de man bitter. Zijn ogen gleden langs de neo-klassieke dakkapellen en hij vond het mooi. Ook de planologen hadden hun best gedaan. De meanderende straten zorgden ervoor dat de huizen niet te dicht op elkaar stonden. Toch stonden er net zoveel als in een traditionele nieuwbouwwijk.
Zijn aandacht werd plots getrokken door een beweging, ergens achter een zolderraam. Wilbert bleef staan. ‘Daar’, dacht hij, ‘daar bewoog het weer’. Toen, eerst schuchter maar al snel wat brutaler, zag hij een koppie verschijnen. Wilbert’s hart sloeg over, het was een jongen. Het hoofd bewoog met schokachtige bewegingen. Voorzichtig moedigde Wilbert hem aan om zich wat meer te laten zien. Het raam kantelde naar boven. Het was een knappe jongen. Wilbert kon de fijne lijnen in het gezicht onderscheiden.
Hij zag nu dat de rechterschouder van de jongen ook kleine, felle schokjes maakte. De oudere man werd als door de bliksem geraakt; hij realiseerde zich dat de knaap zich aan het trekken was. Met moeite kon Wilbert zich beheersen toen hij door de regen naar boven fluisterde: ‘Hoi, wat ben je aan het doen?’ Het schokken van de jongen hield op. Hij keek om zich heen en fluisterde terug: ‘Trekken, maar het lukt niet’. De man wist niet hoe hij het had en hij hoorde zichzelf bijna schreeuwen: ‘Moet ik je even helpen dan?’ De jongeman legde verschrikt een slanke vinger op zijn lippen en schoot toen weer naar binnen.
Verward bleef de oudere man staan. Zou het ventje naar beneden komen, of is hij zo geschrokken dat hij zich niet meer laat zien. Het raam bleef in elk geval open. ‘Toch had hij er nu wel moeten zijn’, schatte Wilbert de afstand tussen het zolderraam en de voordeur. Net toen hij weer verder wilde lopen, zag hij door het gematteerde glas van de voordeur een silhouet staan. Blijkbaar zat het slot erop, want het duurde even. De deur ging open en Wilbert herkende de jongen die, om zich heen spiedend, op hem af kwam lopen. ‘Ja, je mag me wel helpen. Snel de schuur in’, siste de knaap en hij ging de oudere man voor. Wilbert voelde zich in de zevende hemel. Het was inderdaad een mooi ventje. Slank in de schouders, rechte heupen en fijn gevormde handen en voeten; de jongen had nog zijn slaapkleding aan, dus alles was te zien. Wilbert voelde zich weer ondeugend en jong toen ze de schuur ingingen. Zachtjes werd de deur achter hem gesloten. Het licht bleef uit. ‘Hoi, ik ben Ernst’, fluisterde de schim die recht tegenover hem ging staan. ‘Wilbert’, antwoordde de man wiens ogen langzaam aan de duisternis begonnen te wennen. Zonder dat er verder een woord werd gezegd, streelde een jonge maar ervaren hand over Wilbert’s borst en gleed richting zijn kruis. Met een handige beweging ontknoopte de jongen zijn broek. Wilbert voelde de stof over zijn billen langs zijn benen glijden. De ranke hand masseerde zijn inmiddels gezwollen penis en Wilbert kreunde. Geraffineerd schoof Ernst de slip eveneens over zijn reet. Wilbert kreunde. ‘Sst’, klonk het vermanend en er werd in zijn zak geknepen. En weer kon Wilbert een kreet niet onderdrukken.
‘Dat gaat niet zo’, zuchtte de jongen zachtjes, ‘jij moet mij maar helpen’. Ernst ging met zijn rug naar Wilbert staan en pakte de armen van de oudere man en drukte die tegen zich aan. Een hevige rilling golfde door Wilbert’s lichaam.
Met de voorkant van zijn lijf stond hij tegen de rug van de jongen aangedrukt. Hij rook nog heerlijk zoet naar slaap en zijn pyjama voelde zacht-smoezelig aan. Wilbert duizelde. ‘Waar wacht je nog op’, klonk het brutaal in de duisternis, ‘maak me dan klaar. Dat had je beloofd’. Wilbert’s pik drukte tegen het jonge mannenvlees terwijl zijn handen trillend van opwinding richting het kruisje bewogen. De spanning was voor de man bijna ondraaglijk toen hij met zijn handen onder het elastiek van de pyjamabroek kroop. De man en de jongen slaakten allebei een zucht toen Wilbert de forse stijve pik beetpakte. De eikel was al besmeurd met voorvocht en zachtjes trok Wilbert het jonge velletje eroverheen. De knaap begon sneller te ademen en commandeerde: ‘Doe het, trek me af. Laat me spuiten’. Als in een trance van zoete geilheid, deed Wilbert wat van hem werd gevraagd. Eerst langzaam daarna steeds sneller, trok hij de jongen af. Ernst ademde op het ritme van zijn gesjor en drukte zijn lijf tegen de borst van de oude minnaar. Hij kreunde zacht en lief. ‘Ga je komen, ga je spuiten’, vroeg Wilbert opgewonden. ‘O ja, bijna, bijna, het komt, het komt’, steunde Ernst met een hoge stem en hij pakte de vrije arm van Wilbert en drukte die tegen zich aan. Wilbert voelde de pik in zijn hand opzwellen. Met een diepe zucht verliet jeugdig sperma het lichaam van Ernst. Warm zaad stroomde over Wilbert’s hand en hij voelde de jongen verslappen. De klodders vielen op de grond. Zo bleven ze een tijdje staan en Wilbert genoot. Plots knipperde koud TL-licht in de kleine schuur en Wilbert verbrak de verstrengeling om in zijn ogen te wrijven.
‘Zo, dat moest er even uit’, hoorde Wilbert de jongen zeggen. Zijn gezichtsvermogen werd nog danig gehinderd door het felle licht. De schuurdeur ging open en koude lucht verdreef de intieme geuren. ‘Dank je wel, misschien zie we elkaar nog eens’. Ernst manoeuvreerde de oudere man naar buiten. Wilbert kon ternauwernood zijn broek ophalen. Achter hem werd de schuur dichtgedaan en voordat hij het wist, was de jongen weer in de neo-klassieke nieuwbouwwoning verdwenen. Verdwaasd liep Wilbert naar het midden van de straat. Deze wrede onderbreking van zijn kortstondig geluk had zich in nog geen minuut afgespeeld en nog steeds niet-begrijpend, keek hij naar het zolderraam. Even was de jongen weer te zien, maar toen kantelde het raam dicht en een kleurig gordijntje werd ervoor geschoven.
De regen daalde gestaag op de oudere man neer. Wilbert moest er eigenlijk wel om lachen. Hij zocht afleiding en troost omdat zijn vriend hem slecht behandelde en wat gebeurde? Hij werd gebruikt door een pikkie dat hij nauwelijks achttien gaf.
Een man liep met ferme passen door de koude, natte straten op een zondagmorgen. Het was te zien dat hij het net had uitgeschaterd. Hij beende recht op één doel af. Doortastend opende hij een deur en stormde de trap op. Daar zag hij zijn vriend zitten, achter een kop koffie. ‘Ha Wil, eh, waar was je’, stamelde Wim. Maar Wilbert zei niets en trok zijn vriend uit de stoel. Hij rukte Wim’s broek uit en duwde hem met zijn buik op tafel. Pardoes schoof de man zijn lul in Wim’s reet. Oud sperma welde op, maar dat kon Wilbert niets schelen. Integendeel, dat neukte des te makkelijker. En neuken deed hij, hij pompte Wim zoals die nog nooit was genomen. Na vijf stoten stroomde Wilbert’s vocht in zijn gat. Meteen na de laatste schok werd de pik uit het lichaam getrokken. ‘En nou eruit!’, schreeuwde Wilbert en duwde zijn vriend naar de trap. Wim kon niet anders dan naar beneden gaan. Zijn jassen werden hem nageworpen. Buiten, op straat, vlogen wat van zijn andere spullen hem om de oren. Het was duidelijk, Wim en Wilbert waren niet meer. Wilbert kroop weer in bed. Eigenlijk was het nog veel te vroeg, het was tenslotte zondagmorgen.